Inhoudsopgave
Hoe zeg je de tijd in het Spaans?
Spaanse zinnen: Zinnen over de tijd en datum
Nederlands | Spaans |
---|---|
Het is twaalf uur | Son las doce |
Het is half drie | Son las dos y media |
Het is elf over twaalf | Son las once y doce |
Het is kwart over acht | Son las ocho y cuarto |
Hoe tel je tot 100 in het Spaans?
Getallen en tellen in het Spaans
getal | hoofdtelwoord | rangtelwoord |
---|---|---|
80 | ochenta | octogésimo /-a |
90 | noventa | nonagésimo /-a |
100 | cien | centésimo /-a |
101 | ciento /-a uno /-a | centésimo /-a primero /-a |
Hoe werkt de Spaanse klok?
In Spanje wordt de klok in twee delen verdeeld, aan de linkerkant is het ‘menos’ wat ‘min’ betekent en aan de rechterkant is het ‘y’ wat letterlijk ‘en’ betekent. Het is eigenlijk een optel en aftrek som, aan de linkerkant trek je het aantal minuten eraf, aan de rechterkant tel je het op.
Hoe zeg je getallen in het Spaans?
Spaans leren – de getallen – los números
getal | hoofdtelwoord | rangtelwoord |
---|---|---|
1 | un, uno | primer, primero |
2 | dos | segundo |
3 | tres | tercer, tercero |
4 | cuatro | cuarto |
Wat is gaan in het Spaans?
gaan (ww.) ir (ww.) ; andar (ww.) ; correr (ww.) ; mover (ww.) ; mover adelante (ww.) ; salir (ww.) ; partir (ww.) ; irse (ww.) ; marcharse (ww.) ; largarse (ww.) ; dirigirse (ww.)
Wat is de Imperfecto in het Spaans?
In het Spaans zijn er twee verleden tijden: de pretérito indefinido (verleden tijd) en de pretérito imperfecto (onvoltooid verleden tijd).
Hoe tel je tot 10 in het Spaans?
Dit zijn de Spaanse telwoorden:
- 1 – uno.
- 2 – dos.
- 3 – tres.
- 4 – cuatro.
- 5 – cinco.
- 6 – seis.
- 7 – siete.
- 8 – ocho.
Hoe tel je in het Italiaans tot 10?
Tellen in het Italiaans tot 20
1 | uno | [OO-noh] |
---|---|---|
8 | otto | [OHT-toh] |
9 | nove | [NOH-veh] |
10 | dieci | [dee-EH-chee] |
11 | undici | [OON-dee-chee] |
Wie meervoud Spaans?
Om vervolgens de vertaling te verbergen klik je op ‘Verbergen’….Vraagwoorden (Palabras de pregunta)
Palabras de pregunta | Vraagwoorden |
---|---|
¿Qué? ¿Quién? ¿Quiénes? ¿Cuál? ¿Cuáles? ¿Dónde? ¿Adónde? ¿Cómo? ¿Por qué? ¿Cuándo? | Wat? Wie? Wie? (meervoud) Wat, welke? Wat, welke? (meervoud) Waar? Waarheen? Hoe? Waarom? Wanneer? |
Hoe tel je in Spaans?
Dit zijn de Spaanse telwoorden: 1 – uno. 2 – dos. 3 – tres.
Hoe reageer je op Que Tal?
Y tú, ¿qué tal? Heel goed, dank je.
Wat is ir Spaans?
Espaans – Ir (gaan)