Inhoudsopgave
Wat betekent behoord?
heeft behoord (volt. deelw.) een eenheid vormen met of een onderdeel uitmaken van. onderdeel uitmaken van wat gebuikelijk is of tot de fatsoensnormen gerekend wordt.
Wat betekent behoort tot?
tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft behoord tot (volt. deelw.) onderdeel zijn van Voorbeeld: `tot de mogelijkheden behoren`Synoniemen: horen bij.
Wat betekent toebehoren aan?
I. (behoorde toe, heeft toebehoord), 1. (rechtens) toekomen; tot de bevoegdheid behoren van; 2. het eigendom of bezit zijn van: zaken die aan niemand —; II.
Wat is een ander woord voor behoren?
behoren (ww): deel uitmaken, horen bij, ressorteren, thuishoren, toebehoren, toehoren, vallen. behoren (ww): betamen, dienen, hoeven, horen, moeten, passen, gepast zijn.
Is het behoort of behoort?
De verleden tijd van behoren is ‘behoorde’. Het voltooid deelwoord is ‘heeft behoord’.
Hoe schrijf je behoort?
behoren/vervoeging
| vervoeging van de bedrijvende vorm van behoren | ||
|---|---|---|
| onbepaalde wijs | kort | |
| tegenwoordig (o.t.t.) | behoor | behoort |
| verleden (o.v.t.) | behoorde | behoorde |
| toekomend (o.t.t.t.) | zal behoren | zult behoren |
Wat is adviseren?
Adviseren wil zeggen: iets in een organisatie proberen te veranderen of verbeteren, zonder dat je over directe macht of middelen beschikt.
Doet het naar behoren?
adequaat, convenabel, deugdelijk, geschikt, gevoeglijk, juist, naar behoren, oorbaar, passend. gepast (bn) : betamelijk, convenabel, deugdelijk, fatsoenlijk, gevoeglijk, juist, naar behoren, opportuun.
Wat betekent bijbehorende?
bijbehorend bijv. naamw. Uitspraak: [‘bɛibəhorənt] bij iets anders horend, met iets anders een geheel vormend Voorbeelden: `koffiepot met bijbehorend suiker- en melkstelletje`, `vrijstaand huis met bijbehorende schuur`bijbehorende verschijnselen (sympto…
Wat betekent deel uitmaken?
behoren (ww) : deel uitmaken, horen bij, ressorteren, thuishoren, toebehoren, toehoren, vallen.
Is het na behoren of naar behoren?
adequaat, behoorlijk, betamelijk, convenabel, fatsoenlijk, gepast, geschikt, gevoeglijk, goed, juist, naar behoren, netjes, oorbaar, passend. juist (bn) : adequaat, behoorlijk, betamelijk, convenabel, deugdelijk, eerlijk, fair, fatsoenlijk, gevoeglijk, naar behoren, netjes, oorbaar.