Inhoudsopgave
Wat is een vervoeging voorbeeld?
Voorbeeld: werken wordt werkten in de zin: mijn ouders werkten in Breda. Bij de vervoeging wordt een tijd (tegenwoordig of verleden, voltooid of onvoltooid), een persoon (eerste, tweede, derde) en een getal (enkelvoud of meervoud) toegekend aan het werkwoord.
Hebben vervoegen je?
Je moet uit je hoofd leren hoe je dit werkwoord vervoegd….hebben.
hebben | tt | vt |
---|---|---|
ik | heb | had |
jij, je, u | hebt | had |
hij, zij, ze, het | heeft | had |
wij, we | hebben | hadden |
Hoe vervoeg je de tegenwoordige tijd?
Schema tegenwoordige tijd
Onderwerp | Vorm | Spelling |
---|---|---|
hij/zij/het | stam + t | zij vindt |
wij | hele werkwoord | wij vinden |
jullie | hele werkwoord | jullie vinden |
zij | hele werkwoord | zij vinden |
Wat zijn vervoegde werkwoorden?
Vervoeging of conjugatie is het veranderen van de vorm van een werkwoord om de tijd, persoon, genus, modus of aspect aan te geven. Het veranderen van naamwoorden is hier enigszins mee vergelijkbaar en heet verbuiging. De vervoegingen van de werkwoorden zijn in de verschillende talen meestal zeer onregelmatig.
Wat is een vervoeging van een werkwoord?
(ov), (taalkunde) omvormen van een werkwoord om wijze, tijd en persoon uit te drukken ♢ Nederlanders die Duits willen leren, vinden het vaak makkelijk om de Duitse werkwoorden te vervoegen. 2. zich ergens naar begeven 3.
Hebben tijden?
hebben/vervoeging
vervoeging van het werkwoord hebben | ||
---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | |
gij, ge | hebt | hadt |
hij, zij, het | heeft | had |
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord |
Hoe werkt tegenwoordige tijd?
Zinnen in de tegenwoordige tijd (tt) beschrijven iets wat nu of in de toekomst gebeurt. De persoonsvorm vind je door de zin in een andere tijd te zetten. Het woord dat verandert is de persoonsvorm. Zet de zin in een andere tijd.
Hoe leg je verleden tijd uit?
In de verleden tijd geldt: ik-vorm + te, dus ontmoet + te. Veel taalmethodes zeggen dat de stam het werkwoord min “-en” is. Dat is niet altijd hetzelfde als de ik-vorm (hoeven: stam = hoev, ik-vorm = hoef; grazen: stam = graz, ik-vorm = graas). Andere bronnen beweren dat stam en ik-vorm hetzelfde zijn.