Inhoudsopgave
Wat te doen als rookmelder piept?
Geeft de rookmelder een pieptoon een knippert de rode LED niet gelijktijdig? Dan is de rookkamer van de melder vervuild. Maak de rookmelder goed schoon. Blijft de melder piepen, dan moet deze vervangen worden.
Hoe doof je een brand?
Blussen van branden gaat door het wegnemen van ėėn of meer van deze factoren: Als er geen brandstof meer is, zal de brand doven. De brandstof kan op natuurlijke manier verdwijnen, doordat het vuur alles verbrand heeft, of kunstmatig, door het mechanisch of chemisch verwijderen van de brandstof van het vuur.
Welke brand blus je met welk middel?
Een brandblusser met brandklasse A is geschikt voor het blussen voor vaste materialen zoals textiel, hout en papier. Een brandblusser met brandklasse C is geschikt voor het blussen van gasbranden zoals aardgas, propaan, LPG en butaan.
Wat te doen bij rookalarm?
Blustoestel leeg: Start evecuatie! Weet wat er brand. Let er op dat je de juiste blusmiddelen gebruikt. Meestal is het juiste blusapparaat in de nabijheid van het brandrisico gepostioneerd.
Hoe stop je rookmelder?
Indien het alarm van de rookmelder per ongeluk afgaat door bijvoorbeeld sigarenrook of een walmende kaars, dan kunt u het alarm stoppen door de testknop in te drukken totdat het signaal stopt. U schakelt daarmee de rookmelder uit voor een periode van 15 minuten. Daarna werkt de rookmelder automatisch weer normaal.
Wat is nodig voor een brand?
Voor brand zijn er drie factoren nodig. Als deze alle drie aanwezig zijn en in de juiste verhouding, dan ontstaat er brand. Dit noemen we de branddriehoek. De drie factoren van de branddriehoek zijn: warmte, zuurstof en brandstof (brandbaar materiaal).
Wat zijn de drie Verbrandingsfactoren?
Een brand kan pas ontstaan als de drie verbrandingsfactoren aanwezig zijn:
- brandbare stof.
- warmte (ontbrandingstemperatuur).
- een bepaalde hoeveelheid zuurstof (aanwezig in de lucht).
Welke brandblusser voor welke brandklasse?
2. De brandklasse
| Brandklasse | Brandstof | Voorbeelden |
|---|---|---|
| A | vaste, niet smeltende stoffen | papier, hout, textiel, verpakkings- materiaal |
| B | vloeistoffen en smeltende vaste stoffen | oplosmiddelen, olie, benzine, was, vet, kunststoffen, lithium-ion batterijen |
| C | gassen | aardgas, LPG, butaan, propaan |
| D | metalen | aluminium, natrium, magnesium |