Inhoudsopgave
Is het bij hun of bij hen?
Om naar personen te verwijzen, is na een voorzetsel hen het aan te bevelen voornaamwoord, niet hun: voor hen, aan hen, met hen, door hen. Na een voorzetsel kan ook het onbeklemtoonde voornaamwoord ze gebruikt worden om naar personen (of naar zaken) te verwijzen: voor ze, aan ze, met ze, door ze.
Wat is om in een zin?
Als onderschikkend voegwoord leidt om beknopte bijzinnen in. Als met de beknopte bijzin een doel wordt uitgedrukt en om kan worden vervangen door met het doel of het formele teneinde, kan om niet worden weggelaten. (1a) Hij kwam dichterbij om het beter te kunnen zien.
Hoe gaat het met hen hun?
Een richtlijn is: je schrijft hun, als je het woord kunt vervangen door een voorzetsel + hen: ‘aan hen’, ‘voor hen’, ‘volgens hen’, ‘bij hen’. Maar helaas betekent niet elk voorzetsel dat het meewerkend voorwerp is. Je schrijft ‘hun’ bij een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel.
Waarom zegt iedereen hij wilt?
‘ Willen is bijna regelmatig in de tegenwoordige tijd, maar de derde persoon enkelvoud is een uitzondering. Anders dan bij bijna alle andere werkwoorden geldt de regel stam + t hier niet. Het is dus hij wil, zij wil, men wil, Sophie wil, het Nederlandse volk wil, enzovoort.
Is het andere of anderen?
Als andere naar personen verwijst en zelfstandig gebruikt wordt, schrijven we anderen. Andere is zelfstandig gebruikt als er niet meteen een zelfstandig naamwoord op volgt en andere ook niet aangevuld kan worden met een zelfstandig naamwoord uit dezelfde zin of de zin die onmiddellijk voorafgaat.
Wat voor woord is aan?
Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord. voor, achter, naast, in, op, door, over, uit, boven, onder, om, tegen, aan, binnen, buiten, langs, tijdens, sinds, bij, tot, zonder, met, behalve, naar, na, via, per, te, tegen, volgens… achter te zetten.
Is hun goed Nederlands?
In Nederland komt dikwijls hun voor in plaats van zij/ze. Het gebruik van hun als onderwerpsvorm is echter geen standaardtaal. Hun is wel juist als persoonlijk voornaamwoord in de functie van indirect object (zin (5)) en als bezittelijk voornaamwoord (zin (6)).
Wat is juist hij wil of hij wilt?
Het werkwoord willen geven we in de derde persoon enkelvoud geen -t: hij wil, wil hij. De vorm hij wilt* (of wilt hij*) is niet correct.