Inhoudsopgave
Zouden vervoegen?
Vervoeging: ik zal, je zult / je zal, u zult / u zal, hij zal, wij zullen. ik zou, wij zouden.
Hebben gekund?
Het voltooid deelwoord van het werkwoord kunnen is gekund. Gekunnen* komt soms voor, maar die vorm is geen standaardtaal. Vervoeging: ik kan, je kunt / je kan, u kunt / u kan, hij kan, wij kunnen.
Zullen in TT?
(zullen, tt) van deze taart gaan smullen. (zullen, tt) wij gaan wandelen in het park?
Kunnen verledentijd?
Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT) Hij/Ze/Het kon. We konden. Jullie konden. Ze konden.
Is zou een vorm van zullen?
zullen/vervoeging
vervoeging van het werkwoord zullen | ||
---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | |
ik | zal | zouden |
jij, je | zult, zal | zouden |
u | zult, zal | zou, zoudt |
Zal persoonsvorm?
Is het ‘Hij zegt dat hij zal komen’ of ‘Hij zegt dat hij komen zal’? Beide vormen zijn goed. Een persoonsvorm (zal, heeft, enz.) kan in een bijzin voor of achter een ander werkwoord staan.
Kan vervoegen?
Vervoeging: ik kan, je kunt / je kan, u kunt / u kan, hij kan, wij kunnen. ik kon, wij konden. ik heb gekund.
Hebben kunnen of konden?
kunnen/vervoeging
vervoeging van het werkwoord kunnen | ||
---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | |
ik | kan | konden |
jij, je | kunt, kan | konden |
u | kunt, kan | kon |
Zullen werkwoordsvorm?
zullen/vervoeging
vervoeging van het werkwoord zullen | ||
---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | |
jij, je | zult, zal | zouden |
u | zult, zal | zou, zoudt |
gij, ge | zult | zoudt |
Zullen in het Duits vervoegen?
Het werkwoord werden: hoe moet je deze vervoegen?
- Ik word / ik zal: ich werde.
- Jij wordt / zal: du wirst.
- Hij/zij/het/men wordt / zal: er/sie/es/man wird.
- Wij worden / zullen: wir werden.
- Jullie worden / zullen: ihr werdet.
- Zij worden / zullen: sie werden.
- U wordt / zal: Sie werden.
Zullen Conjugation Dutch?
Is persoonsvorm?
De persoonsvorm van een zin is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen; fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen… Als je de persoonsvorm van een zin weet, dan kun je ook de andere zinsdelen benoemen. Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.