Inhoudsopgave
Hoe bereken je schuine zijde driehoek?
De schuine zijde wordt ook wel eens de langste zijde, of de hypotenusa genoemd. Bij de stelling van Pythagoras kan je de schuine zijde berekenen wanneer je de 2 rechthoekszijden weet. De stelling wordt vaak aangegeven als a2 + b2 = c2. Hierin zijn a en b de rechthoekszijden en c de schuine zijde.
Hoe berekenen je de schuine zijde van een vierkant?
De stelling luidt: de som van het kwadraat van de lengtes van de rechthoekszijden is gelijk aan het kwadraat van de lengte van de schuine zijde. Kortom: A2 + B2 = C2 Hierbij is A de lengte van de korte zijde, B de lengte van de lange zijde en C de lengte van de schuine zijde.
Hoe noem je een driehoek met 3 verschillende zijden?
In figuur 1 zie je een rechthoekige driehoek afgebeeld staan. Een gelijkzijdige driehoek is een driehoek waarvan alle drie de zijden precies even lang zijn. Als de zijden van een driehoek exact even lang zijn, weet je automatisch ook dat de hoeken even lang zijn, namelijk 60 graden.
Hoe is de som van een driehoek steeds 180 graden?
Pythagoras bewees dat de som van de hoeken van een driehoek steeds 180 graden is, al denkt men dat de ontdekking gedaan werd door een leerling van hem en uit respect aan Pythagoras werd toegeschreven. {displaystyle alpha +beta +gamma =180^ {circ }}
Wat is de hoogte van een driehoek?
De hoogte van de driehoek wordt bepaald door een lijn die loodrecht op de basis staat en uitkomt in de tegenoverliggende hoek. Een hoogtelijn wordt aangeduid met de letter h met daaronder de letter van de hoek van waarin de hoogtelijn uitkomt. Iedere driehoek heeft dus 3 hoogtelijnen (vanuit elke hoek één): h c, h b, h a.
Wat is de hoek van 90 graden?
Er zijn verschillende mogelijkheden om een hoek te berekenen. In dit voorbeeld gaan we uit van een rechthoekige driehoek en berekenen we de hoek aan de hand van sinus formule. Formule: sin ∠ = overstaande zijde / schuine zijde. We kijken naar bovenstaand voorbeeld. ∠C = hier de hoek van 90 graden.
Wat is een gelijkbenige driehoek?
In het geval van een gelijkbenige driehoek heeft de driehoek twee óf drie gelijke zijden. Een gelijkzijdige driehoek is dus altijd een gelijkbenige driehoek, maar een gelijkbenige driehoek is niet perse een gelijkzijdige driehoek.