Inhoudsopgave
Wat is een ander woord voor eerlijk?
juist (bn) : adequaat, behoorlijk, betamelijk, convenabel, deugdelijk, eerlijk, fair, fatsoenlijk, gevoeglijk, naar behoren, netjes, oorbaar. betrouwbaar (bn) : beproefd, bonafide, degelijk, deugdelijk, duurzaam, eerlijk, feilloos, getrouw, integer, onkreukbaar, solide, veilig, vertrouwd.
Wat is een andere woord voor oprecht?
Voorbeeld: `Hij was oprecht verbaasd toen ze zei dat ze graag met hem mee wilde. ` 1) Betrouwbaar 2) Echt 3) Eenvoudig 4) Eerlijk 5) Eerlijkheidshalve 6) Ernstig 7) Fair 8) Fideel 9) Gemeend 10) Gemeenstig 11) Getrouw 12) Goed 13) Goedrond 14) Gul 15) G…
Wat betekent eerzaam?
Ja, eerbaar en eerzaam kunnen in de standaardtaal zowel de betekenis ‘kuis’, ‘welvoeglijk’, ‘zedig’, ‘fatsoenlijk’ hebben, als de betekenis ‘achtenswaardig’, ‘respectabel’. Beide woorden worden in het dagelijkse taalgebruik dan ook door elkaar gebruikt.
Wat is niet eerlijk?
naamw. Uitspraak: [ˈerlək] zonder leugens of bedrog Voorbeelden: `een eerlijke verdeling van de opbrengst`, `Jij speelt vals, dat is niet eerlijk. `Antoniem: oneerlijk Synoniem: oprecht zo eerlijk als goud (heel eerli…
Wat betekent gehoorzaam zijn?
gehoorzaam – Bijvoeglijk naamwoord 1. bereid gehoor te geven aan regels of bevelen ♢ Dit kind is niet altijd gehoorzaam als het naar bed gestuurd wordt.
Wat is Gezeggelijk?
gezeglijk (bn): gedwee, gehoorzaam, gemakkelijk, handelbaar, inschikkelijk, meegaand, onderworpen, volgzaam.
Wat is tegenovergestelde van oprecht?
Wat is het tegenovergestelde van oprecht? Het juiste antwoord is hypocriet.
Wat is een ander woord voor recent?
bijv. naamw. 1) Actueel 2) De laatste tijd 3) Hedendaags 4) Huidig 5) Jong 6) Kort geleden 7) Kortelings 8) Kortgeleden 9) Laatst 10) Laatstleden 11) Net gebeurd 12) Niet lang geleden…
Wat is de betekenis van oprecht?
(-er, -st), 1. echt, waar, zuiver; nog in namen als: oprechte haarlemmerolie; 2. ongeveinsd, welgemeend: ik betuig u mijn oprechte dank; 3. (van personen) rechtschapen, eerlijk; m.n. niet liegend: zij is altijd -, een gemoed, te goeder trouw: met iemand omgaan; 4.