Inhoudsopgave
Wat was het gevolg van deze verandering voor de leenheer?
Zij haalden belasting op binnen hun gebied, een deel hielden ze zelf, een deel was voor hun leenheer. Zo was dit systeem positief voor zowel leenheer als leenman: beiden werden rijker, en doordat zij elkaar trouw hadden gezworen waren zij ook meer beschermd als er ergens een oorlog uitbrak.
Welk belang hadden de landsheren bij het stimuleren van de handel?
Naast de samenwerking van de steden gingen ook de landsheren zich actief met de handel bemoeien. Ter bevordering van de welvaart zorgden ze voor meer veiligheid en stelden rechtbanken in om conflicten tussen handelaren op te lossen. De handel zorgde ook voor een groeiende vraag naar geld.
Waardoor ontstond het leenstelsel?
Het vindt zijn oorsprong in het bestuurlijk systeem van de Karolingers. Het is ontstaan uit de standenmaatschappij. Koningen baseerden oorspronkelijk hun macht vooral op de veldtochten. De koning kan dan zijn mannen belonen uit de buit die daarbij behaald werd.
Waarom schonken koningen en edelen grond aan kloosters?
Schonken land en grote sommen geld en lieten hun zonen en dochters intreden. Zo verwierven kloosters vele grond en ontwikkelden zich tot grootgrondbezitters. Daarnaast verzorgden ze ook de zieken, schreven oude handschriften over en gaven onderwijs.
Hoe werkte het feodale stelsel in het Frankische rijk?
De basis van het feodalisme was dat krijgers die meevochten met een koning, ook recht kregen op veroverde gebieden. Dus stelde de koning (de leenheer) graven en hertogen (de leenmannen) aan die over stukken land regeerden. In ruil hiervoor moesten ze belastingen betalen hem bijstaan in zijn leger in tijden van oorlog.
Wat zijn Leenbanden?
Iemand die een stuk grond in bezit had, noemen we een landsheer. Een landsheer was meestal een persoon en vrijwel altijd van adel. Maar ook een instelling als de kerk of een klooster kon als landsheer fungeren. De verbinding tussen de landsheer en zijn leenmannen noemen we een leenband.
Hoe kreeg je stadsrechten?
Stadsrechten werden door de landsheer (zo heette vroeger de baas van het land) aan een stad verleend. Die stad kreeg dan vrijheden en privileges, dat zijn voorrechten. Het is dus het recht dat in een stad geldt. Vaak mochten steden ook tol gaan heffen en/of een eigen munt slaan.