Inhoudsopgave
Hoe weet je of het D of dt is?
In het kort Is het de ik-vorm? Dan schrijf je het werkwoord met enkel een –d: ik word, ik vind, ik bloed. Is het de hij-/zij- of het-vorm? Dan schrijf je het werkwoord met –dt: zij wordt, hij vindt, het bloedt.
Wat word je toch groot?
Al die mooie mijlpalen kunnen vanaf nu makkelijk worden vastgelegd en bewaard in Wat word je groot!, een boek dat de eerste vier jaar van een kind volgt langs alle belangrijke hoogte- en misschien ook wel enkele dieptepunten. Een prachtig bewaarboek voor nu en een kostbaar document voor het kind voor later.
Is het wordt je of word je?
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging word je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w). Als je vervangen kan worden door jij, is je het onderwerp.
Hoe herken je de voltooide tijd?
In de voltooide tijd staat altijd een voltooid deelwoord: een werkwoordsvorm als gelezen of gewerkt. Doorgaans staat er ook een hulpwerkwoord bij: een vervoegde vorm van hebben of zijn. Ik heb een goed boek gelezen. Het voltooid deelwoord is hier gelezen.
Hoe weet je een woord eindigt met een d of een t?
Hoor je een t aan het eind van een woord? Dan maak je het woord langer, zodat je een t of een d hoort. Nu weet je meteen welke letter je moet schrijven. Woorden met een d kun je altijd langer maken!
Hoe bepaal je dt?
Uitleg dt-fouten in de tegenwoordige tijd In de tegenwoordige tijd wordt bij de tweede persoon enkelvoud (je, jij) en bij de derde persoon enkelvoud (hij, zij, het) altijd een –t toegevoegd aan de ik-vorm. Dit hoeft niet als een werkwoord al eindigt op een –t (het is: hij zit en niet hij zitt).
Wie wordt of word?
In het kort. ‘Word’ gebruik je in de gebiedende wijs en wanneer je de ik-vorm gebruikt. ‘Wordt’ gebruik je bij de hij/zij/het-vorm.
Wat vind jij ervan?
In de tweede persoon enkelvoud komt er een t achter de stam (vind). Je krijgt dan: u vindt. Ook wanneer het onderwerp u ná het werkwoord komt, schrijven we een t achter de stam: wat vindt u van de nieuwe minister? Hierin verschilt u van de niet-beleefde vorm je.
Wat wordt je of wat word je?
Achter de stam word (de stam is het hele werkwoord min de uitgang -en) komt nu wel een t: wordt. Vergelijk ook: Wordt je gevraagd stil te zijn? (je = ‘jou’; stil te zijn is onderwerp) Wordt je verteld wat de bedoeling is? (je = ‘jou’; wat de bedoeling is is onderwerp)
Hoe schrijf je het wordt?
Bij een zin met hij, zij, men, het of een zelfstandig naamwoord is wordt altijd met een t. Hij wordt naar school gebracht. Wordt hij naar school gebracht? Ook bij u is wordt altijd met een t.
Hoe schrijf je voltooid verleden tijd?
de onvoltooid verleden tijd (of imperfectum): hij woonde, hij kwam; de voltooid tegenwoordige tijd (of perfectum): hij heeft gewoond, hij is gekomen; de voltooid verleden tijd (of plusquamperfectum): hij had gewoond, hij was gekomen.
Hoe kun je zien in welke tijd een zin staat?
De voltooide tijd herken je aan het hulpwerkwoord hebben of zijn samen met een voltooid deelwoord. Verder kun je aan de persoonsvorm zien of de zin in de tegenwoordige of verleden tijd staat. De toekomende tijd herken je aan een vorm van het hulwerkwoord zullen.