Inhoudsopgave
Hoe gebruik je spreekwoorden?
Ten eerste is de uitspraak figuurlijk bedoeld. Als je zegt: De appel valt niet ver van de boom, heb je het dus niet echt over een appel en een boom. Ten tweede is een spreekwoord altijd een onveranderlijke zin. Van hoofdletter tot punt blijft het spreekwoord dus altijd hetzelfde.
Hoe kun je het lijdend voorwerp vinden in een zin?
Je vindt een lijdend voorwerp zo:
- Zoek eerst de persoonsvorm en het gezegde van de zin.
- Zoek dan het onderwerp.
- Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag: wie/wat + onderwerp + gezegde? Je mag de volgorde veranderen.
- Let op: een lijdend voorwerp zit nooit in een zin met een naamwoordelijk gezegde.
Hoe maak je een eigen spreekwoord?
Hoe je er een maakt: bedenk een kernachtig gezegde dat in veel situaties overeind blijft en volgens veel mensen een zekere waarheid/geldigheid bevat en zorg dat je beroemd of in ieder geval een bekende TV-persoonlijkheid bent als je hem lanceert.
Hoe vind je de bijwoordelijke bepaling in een zin?
Vuistregels
- Een bijwoordelijke bepaling bestaat uit één woord of meerdere woorden die meer informatie geven over wat in het gezegde wordt uitgedrukt.
- Je kan de bijwoordelijke bepaling in een zin goed vinden door vragen te stellen als: Waar? Wanneer? Hoe? Hoeveel? Hoe vaak? Waarheen? Waarom? Waarmee?
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Werkwoordelijk gezegde. Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die in de (hoofd)zin staan. Het geeft altijd aan dat iets of iemand iets doet: Jan kijkt naar buiten. (de persoonsvorm kijkt vormt in z’n eentje het werkwoordelijk gezegde) Jan heeft naar buiten gekeken. Jan had naar buiten kunnen kijken.
Wat is een gezegde zonder werkwoord?
Een gezegde is een zinsdeel zonder werkwoord. (bv. met hart en ziel) Een zegswijze is een zin met een werkwoord. (bv.
Wat zegt het gezegde over het onderwerp?
Het gezegde zegt iets over het onderwerp: wat het onderwerp doetof is. Meestal bestaat het gezegde uit alle werkwoorden in de zin, soms aangevuld met een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord. Voorbeelden: Ik ga op de fiets naar mijn werk. gezegde: ga. Wij hebben gisteren een huis gekocht. gezegde: hebben gekocht.
Wat is een naamwoordelijk gezegde?
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden en een (zelfstandig, bijvoeglijk, enz.) naamwoord. Het naamwoordelijk gezegde geeft altijd aan dat iets of iemand iets ís. Zo bevat ‘De wind is koud’ een naamwoordelijk gezegde: er wordt uitgedrukt dat de wind iets ís, namelijk: koud.